logo-wenneke.png text since Terug Midwolde Foto's Speeltafel(s) Systeemeisen Mp3-Demo's
ENIGE HISTORISCHE NOTITIES OVER KERK EN ORGEL TE MIDWOLDE

door Victor Timmer

Inleiding.

Er is vrijwel géén oude kerk te vinden, die niet in de loop der tijden wijzigingen heeft ondergaan. Reparaties en veranderingen van meer of minder ingrijpende aard hebben dikwijls duidelijk hun sporen nagelaten of worden zichtbaar na verwijdering van witkalk en pleisterwerk. Zo ontvouwt zich voor het oog van de aandachtige beschouwer een boeiend beeld van de wijze waarop generaties kerkvolk omgingen met hun gebouw en dit dienstbaar maakten aan hun opvattingen over de eredienst. Nu nog hebben we een aardige indruk van het kerkinterieur in vroeger tijden uit onder andere het werk van Saenredam en De Witte. Meestal betreft het dan wel grote stadskerken. Als in de negentiende eeuw de fotografie opkomt, blijven afbeeldingenvan kerkgebouwen aanvankelijk hoofdzakelijk beperkt tot het exterieur, tenzij het een bijzonder interieur of onderdeel daarvan betreft. Bepaald zeldzaam zijn in die tijd interieurafbeeldingen van dorpskerken in Noord Nederland, zodat we onze kennis daaromtrent meestal moeten ontlenen aan archivalia en gegevens die het huidige interieur nog heeft te bieden.

In deze bijdrage willen we aandacht schenken aan de kerk te Midwolde, waarvan de restauratie inmiddels is voltooid. Eerst zullen we stilstaan bij de vraag, hoe deze kerk er in- en uitwendig heeft uitgezien vóór de restauratie in de jaren 1911-1913, die het gebouw zo duidelijk zijn huidige karakter gaf. Vervolgens zullen we onze blik richten op het orgel en ingaan op de interessante geschiedenis van dit instrument. Uitgangspunt voor het artikel vormden enige oude afbeeldingen, die van kerk en orgel bewaard bleven.

De kerk te Midwolde voor 1911.

Ongetwijfeld was de Midwolder kerk rond 1800 reeds één van de bekendste dorpskerken in Groningerland, niet in de laatste plaats door het beroemde grafmonument van Rombout Verhulst. Dat dit kunstwerk al in het begin van de negentiende eeuw was te bezichtigen weten we uit een notitie van het kerkarchief. Daarin wordt gememoreerd dat het luiden van de klok al sinds geruime tijd wordt waargenomen door "den herbergier bij de kerk woonachtig, onder dewelke ook de sleutel van de kerk berustende is, die tevens eenige voordeelen geniet van personen voor de bezichtiging van fraaie tombe, daarin staande1. "Het monument wordt in diverse aardrijkskundige beschrijvingen van Nederland rond het midden van de vorige eeuw uitvoerig vermeld en in één daarvan ook afgebeeld2.
1 Graftombe te Midwolde
1. Het grafmonument van Rombout Verhulst,
zoals het in 1839 door J. Ensingh werd gezien.
Al omstreeks 1900 bestonden er prentbriefkaarten van de kerk. Een opname van het exterieur uit het zuidwesten toont de gedichte bovenste galmgaten in de zuidkant van de toren. Helaas verhindert de begroeiing langs het kerkhof een duidelijk zich aan de zuidkant van de kerk. Gelukkig bleef een fraaie foto bewaard die van deze zijde van de kerk wel een goed beeld geeft. Deze opname is gemaakt tijdens de restauratie van de toren in het najaar van 1911. Hoe dringend dit herstel nodig was, blijkt wel uit een besluit van de Kerkvoogden om tijdens de werkzaamheden aan de toren het luidenvan de klok te staken. "daar tijdens het luiden het bovengedeelte der toren aanmerkelijk heen en weer schudt3." Terzelfder tijd werd bij graafwerk naast de kerk een 'steenen doodskist met deksel' gevonden4. Ook van de noordoostzijde van de kerk bestaat een afbeelding, waarop de twee steunberen tegen de noordkant van het koor zichtbaar zijn5. Exterieur voor 1911
2. Het exterieur voor 1911, gezien uit het zuidwesten.
De galmgaten in de zuidgevel van de toren zijn gedicht.
Van de interieuropnames rond de eeuwwisseling tonen twee prentbriefkaarten het monument. Opmerkelijk is op de kaart de localisatie van de graftombe te Midwolda! De verwisseling met deze plaats in het Oldambt kwam trouwens vaker voor, met name omdat genoemde plaats in het verleden óók Midwolde heette6. Interessant is stellig een andere kaart, die een opname geeft van het schip uit naar het koor. W e zien hier nog de preekstoel omgeven door een eenvoudige dooptuin, vóór het monument een opstand voor het plaatsenvan extra stoelen en links een hekwerk (waarop twee vazen), aansluitend op het portaal. De herenbank, gedragen door vier pilaren, moest kennelijk worden betreden via dit houten portaal (men vergelijk met de bij Peters afgedrukte plattegrond7, die de situatie vóór de restauratie weergeeft). Het opschrift boven de deur van het portaal (Dit is de Poorte des Heeren door welcke de rechtveerdige sullen ingaan) krijgt hierdoor wel een erg profaan bijsmaakje! Deze tekst had oorspronkelijk zeker geen functie met betrekking tot de ingang van de grafkelder. Deze ingang bevindt zich weliswaar nu vóór het portaal, maar lag vroeger meer midden in de kerk. Ook bezat het portaal geen buitendeur; deze kwam er pas tijdens de restauratie8. Tot die tijd kon men de kerk, behalve door de hoofdingang onder de toren ook verlaten door een deur in de zuidmuur van het koor, naast de triomfboog, Vanwege het maken van een nieuwe ingang in de noordmuur zal ook de huidige opgang naar de herenbank zijn gemaakt. Tenslotte laat de ze opname zien, dat het koor een houten gewelf had, in tegenstelling tot het schip van de kerk dat een gemetseld stenen tongewelf bezat (zoals nu nog aanwezig in de Nederlands Hervormde Kerk te Roden). Bij de restauratie zijn de trekbalken vervangen door nieuwe en kreeg het schip een houten tongewelf. Tijdens de restauratie 1911
3. Het exterieur in 1911 tijdens de restauratie van de toren, gezien uit het zuidoosten. De galmgaten zijn al weer geopend. Zichtbaar is ook de bij de restauratie weggewerkte zuidelijke toegang tot het koor, die vooral bij begrafenissen zal zijn gebruikt. Het kleine venster boven deze toegang is bij de restauratie vergroot.
Het interieur voor 1911
4. Het interieur in 1911, naar het oosten. Het doophek is nog aanwezig. Tussen de trekbalken zijn links en rechts de smalle planken van het houten koorgewelf zichtbaar. Let ook op de (bij de restauratie gewijzigde) trapopgang naar de herenbank.
 
Zijaanzicht noordzijde
5. Zijaanzicht noordzijde, plattegrond en dwarsdoorsnede van de kerk voor 1911. Op de plattegrond zijn de doorgang door het zuidelijk deel van de westmuur der kerk en de twee steunberen tegen de noordmuur van het koor getekend. De op het zijaanzicht van de kerk getekende deur in het koor was evenwel voor 1911 niet aanwezig, ook niet als blindnis. De noordelijke toegang tot het schip was al voor 1911 dichtgemetseld.
Voetnoten bij het artikel van Victor Timmer.
1 Archief Hervormde Gemeente Oldebert (ter plaatse): Inhoudsopgave van de belangrijkste zaken, in het Protocol van de Handelingen der kerkvoogden van de Herv. gemeente van Midwolde en de Leek vermeld, blad 48 (citaat uit een rapport van de kerkvoogden aan het Prov. College van Toezicht, d.d. 23 augustus 1833).
2. Zie J. H. Laarman, Beschrijving der Nederlanden (Amsterdam 1841) 297.
3. Volgens een bericht in het Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Westerkwartier en omstreken, 23 september 1911.
4. Idem, 9 december 1911. De kist en het deksel van rode Bremer zandsteen werden gevonden voor de deur in het koor en door de kerkvoogden geschonken aan het Museum van Oudheden te Groningen (zie ook: Verslag van den toestand van het Museum van Oudheden voor de provincie en de stad Groningen over het jaar 1911, geschenken, no. 6)
Het zou zinvol zijn de kist (tegenwoordig in het Klooster te Ter Apel) na voltooiing van de kerkrestauratie in de Midwolder kerk onder te brengen.
5. C. H. Peters, Oud-Groningen, Stad en Lande (Groningen 1921) 108.
6. Zie bijvoorbeeld: Joachim Hess, Dispositien der Merkwaardigste Kerk-Orgelen Gouda 1774). Op blz. 40 noemt hij Midwolde als plaats met het fraaiste orgel in een Groninger dorpskerk; uit de afgedrukte dispositie op blz. 56 blijkt, dat het hier het orgel van Midwolda betreft.
F. Talstra noemt een vernieuwing van het orgel te Midwolde (Wk.) door N.A.G. Lohman in 1864, in zijn artikel: "Het Groninger orgelbezit van de reformatie tot de romantiek I," Publicatiemap Stichting Oude Groninger Kerken, III (1979) 17. Vermoedelijk is dit gegeven ontleend aan E.G.J. Gregoir, Historique de la facture et des facteurs d'orgues (Antwerpen 1865) 133. Aangezien het kerkarchief niets vermeldt omtrent reparatie van het orgel te Midwolde, moet dit bericht betrekking hebben op Midwolda.
7. Peters, Oud-Groningen, 106.
8. Zoals blijkt uit het "Bestek en Voorwaarden" voor de restauratie van 1911-1913; met dank aan dhr. Postema te Nietap voor het verstrekken van een afschrift.

Verantwoording illustraties
1: Naar J.H. Laarman, Beschrijving der Nederlanden.
2: Naar een prentbriefkaart; collectie R. Hazenberg, Niekerk.
3: Gemeentearchief Leek.
4: Naar een prentbriefkaart; collectie auteur.
5: Naar C.H. Peters, Oud-Groningen, Stad en Lande, 106.


HISTORIE EN RESTAURATIE VAN HET ORGEL IN MIDWOLDE

door Jan van Biezen en Koos van de Linde

HET OORSPRONKELIJKE ORGEL VAN EEKMAN

Het orgel van Midwolde is van oorsprong een huisorgel, in 1630 gebouwd door Levijn Eekman1. In de kleppenkast van het instrument vinden we zijn 'naamkaartje':

Levijn Eekman, blombergensis, Orgelmaecker zu Amsterdam, Anno 1630

Hieruit blijkt dat deze bouwer afkomstig was uit Blomberg, niet ver van Detmold, of uit Blomberg in het Oostfriese Harlingerland, beide in Duitsland. Op zijn laatst in 1630 moet hij zich in Amsterdam hebben gevestigd. In 1635 kreeg hij een opdracht het orgel van de Nieuwezijdskapel in die stad te vernieuwen. De kast van dit instrument is nog te bewonderen in de Rooms-Katholieke kerk te Jutphaas. Eekman stierf in 1638, juist toen hij een belangrijke opdracht voor een orgel in de Grote of St.-Laurenskerk te Alkmaar had gekregen2.

In het huidige orgel van Midwolde zijn nog belangrijke delen van Eekmans huisorgel bewaard gebleven. Wat thans als onderkast dienst doet, is in hoofdzaak nog de oorspronkelijke kast van het Eekman-orgeltje. De vormgeving ervan sluit zozeer aan bij een in het begin van de zeventiende eeuw gebruikelijk kasttype voor het burgerinterieur, dat we kunnen twijfelen of we met de verbouw van een kast voor huiselijk gebruik te maken hebben dan wel met een speciaal voor een orgel gemaakte kast. Dat het laatste toch het geval is, blijkt hieruit dat de twee panelen in het onderste gedeelte niet bij twee gescheiden deuren horen zoals bij een gewone kast het geval zou zijn, maar één geheel vormen. In de rechter benedenhoek is nog het gat aanwezig, waar oorspronkelijk de trede van de trapinstallatie voor de windvoorziening moet hebben uitgestoken.
Ook de windlade is in principe nog die van Eekman. Thans ligt zij in de bovenkast, maar oorspronkelijk lag zij direct onder het klavier. De uiteinden van de slepen staken door de nog aanwezige gaten in de zijwanden van de Eekman-kast naar buiten (afb. 19).
Op de ventielen staan de namen van de toetsen geschreven, waarmee deze ventielen correspondeerden. Er zijn nog twee extra cancellen met bijbehorende ventielen in Eekmans lade aanwezig. Op één daarvan staat de inscriptie ster : het huisorgel moet dus een Cymbelster hebben gehad. Het andere ventiel was waarschijnlijk in gebruik voor een Nachtegaal.

Tenslotte is één en ander van Eekmans pijpwerk bewaard gebleven, en wel delen van een Holpijp 4', een Octaaf 2' en een Mixtuur. Tot nu toe is dit het enige dat ooit van zijn pijpwerk tevoorschijn is gekomen. Aan de gaten in de bewaard gebleven pijpstok is te zien dat het instrument als vierde register nog een tongwerk bezat, waarschijnlijk een Regaal 8'. De Holpijp 4' bestond uit roerfluiten waarvan het deksel op het corpus was vastgesoldeerd. De mensuur is zelfs voor een klassieke Nederlandse roerfluit uitzonderlijk wijd.

De dispositie van het huisorgel van Eekman was de volgende:

Holpijp 4'
Octaaf 2'
Mixtuur 2-3 sterk
[Regaal 8']

Cimbelster
[Nachtegaal]

De mixtuur had de volgende samenstelling3:

C       2/3' 1/2
a     1' 2/3' 1/2'
g'   1 1/3' 1' [2/3']  
dis'' 2 [1 1/3'] [1']    


De kas van Eekmans orgel
6. De kas van Eekmans orgel, tijdens de demontage.

De windlade op de oorspronkelijke plaats
7. De windlade op de oorspronkelijke plaats in het orgel van Eekman: de slepen steken door de zijwand naar buiten.
Het klavier had de omvang CDEFGA-c'''. De registers waren gehalveerd met de scheiding tussen c' en cis'. De toonhoogte lag ongeveer een halve toon boven de thans gebruikelijke. Het instrument was waarschijnlijk gestemd in de middentoonstemming4.

DE VERBOUW DOOR DE MARE

Omstreeks 1660 heeft Andreas de Mare het huisorgel van Eekman verbouwd tot het orgel zoals dat in zijn huidige gedaante in de kerk van Midwolde staat. In de kleppenkast van het instrument vinden we ook van hem een "naamkaartje":

Andreas d'Mare Orgelmaker ende organist tot Bedum

Van deze bouwer - niet te verwarren met zijn beroemde zestiende-eeuwse naamgenoot - is slechts weinig bekend. Uit archivalia weten we dat hij in de tweede helft van de zeventiende eeuw werkzaamheden verrichte aan verschillende orgels in de provincie Groningen5. Dankzij het orgel in Midwolde weten we nu bovendien hoe zijn pijpwerk en de daarop voorkomende inscripties eruit zien. Daardoor kon hij onlangs bij een inventarisatie van het pijpwerk van het huidige orgel in de Der Aa-kerk in Groningen, dat oorspronkelijk in de Academiekerk aldaar stond, worden vastgesteld dat De Mare ook in laatstgenoemde kerk aan het orgel heeft gewerkt.

De Mare heeft de kast van Eekman gebruikt als onderkast bij een nieuw vervaardigde bovenkast. Deze bovenkast met haar beschilderde luiken is nog in haar geheel aanwezig. Hierin plaatste De Mare de lade van Eekman, waarop hij nog plaats vond voor twee registers meer dan het viertal waarvoor de lade oorspronkelijke diende. De Octaaf 2' en de Mixtuur nam hij onveranderd over. Eekmans Holpijp 4' schoof hij op en vulde hij aan tot een Holpijp 8'. Het tongwerk liet hij vervallen. Hij voorzag het instrument van een Prestant 4' met nieuw pijpwerk in het front en bij elkaar gezocht bestaand pijpwerk - onder andere van Hagerbeer - op de Lade. Verder voegde hij toe een Nasard 1 1/2' in de bas plus een Sesqualter 2 sterk in de discant, en een doorlopende Quint 1 1/2'. Van al dit pijpwerk is het nodige bewaard gebleven. De Nasard 1 1/2' bestond uit conische pijpen. De mensuren van De Mare's registers vertonen het gebruikelijke beeld, met uitzondering van de aanvulling in de Holpijp 8': deze pijpen zijn zelfs relatief nog wijder dan die van Eekman.

De dispositie van het orgel was na de verbouw door De Mare de volgende:

Prestant 4'
Nasard 1 1/2' bas
Sesquialter 2 2/3-1 3/5' discant
Octaaf 2'
Mixtuur 2-3 sterk
Quint 1 1/2'
Holpijp 8'

Twee cymbelsterren

Het klavier had de omvang CDEFGA-c'''. De registers waren gehalveerd met de scheiding tussen c' en cis'. De toonhoogte lag ongeveer een halve toon boven de thans gebruikelijke. Het instrument was waarschijnlijk gestemd in de middentoonstemming.

VERVAL EN RESTAURATIE VAN HET ORGEL

Bij de jongste restauratie is het orgel in de toestand van De Mare teruggebracht. Om de lezer een indruk te geven van het speurwerk dat de schrijvers van dit artikel moesten verrichten om de dispositie van De Mare (en die van Eekman) te achterhalen, volgt een overzicht van de chaos waarin het oorspronkelijke pijpwerk zich voor de restauratie bevond.
De Prestant 4' was in het front nog geheel en op de lade vrijwel geheel intact. Het grootste deel van de Nasard 1 1/2' bas werd teruggevonden in een vermomming als Woudfluit 2' bas: de conische pijpen waren op onbeholpen wijze voorzien van een cylindrisch opzetstuk met hoed. Op drie na waren de resterende achttien pijpen van de Sesquialter discant aanwezig in een Quint 3' discant; ze waren overigens dermate willekeurig herplaatst, dat de meeste corpora moesten worden verlengd. Van de Octaaf 2' deden vrijwel alle pijpen van de bas en enkele pijpen van de discant voor de restauratie dienst in een Fluit 4'; zij waren elk voorzien van een hoed. Van g' af bevatte deze Fluit 4' pijpen van een open Quintfluit 3' discant uit een ander orgel. Op twee na bevonden de resterende pijpen van de Mixtuur zich in een Quintfluit 3' discant; zij waren aan de bovenkant dichtgesoldeerd. Vrijwel de gehele bas van de Quint 1 1/2' in de vermomming als Speelfluit 3' bas van de grotere pijpen waren voorzien van een hoed, de kleinere pijpen waren op onbeholpen wijze tot het dubbele verlengd. Van de Holpijp 8' was de bas nog vrijwel geheel aanwezig; de discant van dit register bevatte voor de restauratie pijpen van een gedekte Quintfluit 3' uit een ander orgel. Op de plaats waar eens de bas van de Mixtuur had gestaan, bevond zich voor de restauratie een Quint 1 1/2' bas; de pijpen van dit register waren kennelijk bijeen geraapt uit een voorraad afgedankte mixtuurpijpen en dergelijke, afkomstig uit een of andere orgelbouwwerkplaats. Dergelijke pijpen vormden ook nog een Octaaf 2' op de plaats waar vroeger de discant van de Quint 1 1/2' had gestaan.

Er is aanleiding om te veronderstellen dat de dispositie van De Mare reeds in de eerste helft van de negentiende eeuw door een onkundige chaotisch was gewijzigd. Bij de jongste restauratie door Albert de Graaf te Leusden werd het na De Mare geplaatste pijpwerk verwijderd, het oude pijpwerk hersteld en het ontbrekende pijpwerk in bijpassende factuur en mensuur bijgemaakt.
De registermechaniek was in 1912 door de firma van Oeckelen gewijzigd; deze had ter weerszijden van de klavierbak aanbouwtjes voor de trekkers aangebracht, die het uiterlijk van het instrument ontsierden (afb. 22). Vóór van Oeckelen was er een registermechaniek met verticale bedieningshevels, die aan beide zijden onder de bovenkast uitstaken. Deze constructie kan niet van De Mare zijn geweest, aangezien zijn consoles er voor moesten worden vernield. Bij de restauratie is - bij gebrek aan aanwijzingen voor de originele situatie - naar een esthetisch en praktisch bevredigende oplossing gestreefd (afb. 23).
De bestaande, niet originele windvoorziening werd gehandhaafd (afb. 25). De reden hiervoor was, dat er niets meer over de vroegere aanleg van de balgen bekend was, terwijl het zeer de vraag was of een eventuele speculatieve constructie, ook binnen de oorspronkelijke opzet, een verbetering zou betekenen.
Wel werd bij de restauratie het uit latere tijd daterende klavier in een meer bij de tijd van De Mare passende vorm gebracht (afb. 24).

Aan het besluit het orgel in de toestand van De Mare terug te brengen, is uiteraard een uitvoerige discussie voorafgegaan. Daarbij was het van het begin af duidelijk dat aan een reconstructie van het orgel van Eekman niet te denken viel. Zo'n reconstructie zou ons hebben beroofd van het enige De Mare-orgel dat nog over is. Bovendien treffen we maar zelden pijpwerk van hem in andere orgels aan.
Minder duidelijk was het of het te verantwoorden viel het later geplaatste pijpwerk te verwijderen. Naast een hoeveelheid waardeloos materiaal uit de vervalperiode van de orgelbouw bevond zich hieronder namelijk ook een hoeveelheid achttiende- en negentiende-eeuws pijpwerk dat wèl historische waarde had. Dat toch van het gebruik van dit materiaal werd afgezien had de volgende redenen:
- Het pijpwerk was niet voor het orgel van Midwolde vervaardigd, maar kennelijk genomen uit een voorraad afgedankt pijpwerk uit andere instrumenten. Waarschijnlijk is het in 1912 door de firma Van Oeckelen in het orgel van Midwolde geplaatst.
- Het pijpwerk sloot te slecht aan bij dat van Eekman en De Mare om het te kunnen gebruiken zonder De Mare's conceptie te schaden. Het betrof prestantpijpen van zeer verschillende herkomst en een Quintfluit 3' die waarschijnlijk van Lohman was. Hergebruik van de prestantpijpen zou niet tot een samenhangend geheel hebben geleid; het pijpwerk van de Quintfluit 3' paste qua karakter in het geheel niet bij de Holpijp 8' van Eekman en De Mare.
Met het herstel van de dispositie van De Mare waren de pijpen van de Quintfluit 3' ook niet in andere registers onder te brengen. Gelukkig was er van het pijpwerk van Eekman en de Mare voldoende over om tot een redelijk betrouwbare reconstructie te komen.

Het pijpwerk gesorteerd
8. Het pijpwerk gesorteerd in de werkplaats van de orgelmaker.

De gerestaureerde windlade
9. De gerestaureerde windlade.

De nieuwe registertrekkers
10. De nieuwe registertrekkers met overbrengingsmechanisme.

Het klavier na de restauratie
11. Het klavier na de restauratie.

Pijpwerk en balg
12. Rechts het pijpwerk, links de magazijnbalg.
Dit artikel verscheen eerder in verkorte vorm en onder de titel 'Het Eekman/De Mare-orgel in de kerk te Midwolde' in Monumenten, VII (1986) 13-15.

Voetnoten bij het artikel van Jan van Biezen en Koos van de Linde
1 Bij gebrek aan voldoende archivalia zijn we voor de geschiedenis van het orgel te Midwolde grotendeels aangewezen op de gegevens die het instrument zelf ons biedt. De schrijvers van dit artikel hebben het orgel daartoe grondig geïnventariseerd. De archivalia van 1786 af zijn verwerkt in: Victor Timmer, 'Enige historische notities over kerk en orgel te Midwolde', Groninger Kerken, I (1984) 53-59. (Hierboven gedeeltelijk afgedrukt)
2 Zie over Eekman: Walter Kaufmann, Die Orgeln Ostfrieslands (Aurich, 1968) 37; C.C. Vlam en M.A. Vente (eds.), Bouwstenen voor een geschiedenis der toonkunst in de Nederlanden (Utrecht, 1965) 30-31.
3 Aangezien Eekmans pijprooster voor de Mixtuur nog aanwezig is (als enige, met toetsinscripties), kon met behulp van de bewaard gebleven Mixtuurpijpjes (met toonhoogte-inscripties) de oorspronkleijke samenstelling van dit register grotendeels worden vastgesteld.
4 Pas in 1786 moest D. Lohman het orgel van Leek en waarschijnlijk ook dat van Midwolde zo stemmen dat "na die nuwe art (...) uit alle thonen well kan gespeelet werden." Huisarchief Nienoord, inv.nr.952: Bijlagen bij de kerkrekeningen 1779-1820.
5 Zie over De Mare: Kaufmann, Orgeln Ostfrieslands, 35-36; Frans Talstra, Langs Nederlandse orgels Groningen Friesland Drenthe (Baarn, 1972) 22.
Over de schrijvers
Victor Timmer is leraar aan 'De Waezenberg' te Leek. Hij is tevens lid van de orgelcommissie van de Stichting Oude Groninger Kerken en medewerker van het tijdschrift De Mixtuur.
Dr. J. van Biezen is als wetenschappelijk hoofdmedewerker voor muziekwetenschap verbonden aan de Rijksuniversiteit te Leiden en de Rijksuniversiteit te Utrecht. Zijn universitaire onderzoek betreft in het bijzonder het klassieke Nederlandse orgel tot ca. 1650. Hij trad op als adviseur bij verschillende orgelrestauraties in Nederland. De Hervormde Gemeente van Wassenaar dient hij als organist en cantor. Van 1956 tot 1973 werkte hij mee aan de totstandkoming van het Liedboek voor de Kerken.
J. van de Linde is organist aan de Pieterskerk in Utrecht. Ook is hij werkzaam als adviseur bij restauraties en nieuwbouw van orgels in Nederland en België. Hij doceert orgelbouw en literatuurstudie aan het Antwerps Conservatorium. Hij werkt mee aan een samenwerkingsproject van musicologen en kunsthistorici, dat ten doel heeft een zo volledig mogelijk overzicht van de 16e-eeuwse Nederlandse orgelbouw en de 17e-eeuwse uitlopers daarvan te verkrijgen. Als organist heeft hij zich in het bijzonder toegelegd op muziek uit de Renaissance en de vroege Barok.
  Hauptwerk.nl is een initiatief van Sygsoft Holland. Inschrijving KvK 93602855. Laatst bijgewerkt 20-04-2024